Instructieboekje aandachtig

Opel Ampera Instructieboekje (2011-2016): Bestuurdersondersteuningssystemen

Opel Ampera Instructieboekje (2011-2016) / Rijden en bediening / Bestuurdersondersteuningssystemen

Waarschuwing Bestuurdersondersteuningssystemen zijn ontwikkeld om de bestuurder te ondersteunen en niet om zijn aandacht te vervangen. De bestuurder aanvaardt de volledige verantwoordelijkheid wanneer hij de auto bestuurt. Wanneer bestuurdersondersteuningssystemen worden gebruikt, altijd op de huidige verkeerssituatie letten.

Cruise control

Met de cruise control kan de auto een snelheid van ong. 30 km/u of meer aanhouden zonder dat u de voet op het gaspedaal hoeft te houden.

Cruise control werkt niet bij snelheden van minder dan 30 km/u.

De cruise control niet inschakelen wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.

Met het Traction Control-systeem of de elektronische stabiliteitsregeling kan het systeem tijdens het gebruik van cruise control het doorslaan van de wielen tegengaan. Als dit gebeurt, wordt de cruise control automatisch uitgeschakeld.

Traction Control-systeem.

Elektronische stabiliteitsregeling.

Bij een aanrijdingswaarschuwing bij geactiveerde cruise control, wordt de cruise control uitgeschakeld.

Frontaanrijdingswaarschuwing.

Cruise control

De cruise control-toetsen zitten op het stuurwiel.

: indrukken om het cruise controlsysteem in en uit te schakelen. Er gaat een lamp op de instrumentengroep aan of uit.

: indrukken om de cruise control uit te schakelen zonder de ingestelde snelheid uit het geheugen te wissen.

RES/+: draai het kartelwiel kort omhoog om een eerder ingestelde snelheid te hervatten of houd het omhoog om te accelereren. Gebruik het als de cruise control al actief is om de rijsnelheid te verhogen.

SET/-: draai het kartelwiel kort omlaag om een snelheid in te stellen en de cruise control te activeren. Gebruik het als de cruise control al actief is om de rijsnelheid te verlagen.

Cruise control instellen

Een snelheid instellen:

  1. Druk op m om cruise control aanzetten.
  2. Trek op tot de gewenste snelheid.
  3. Draai het kartelwiel omlaag naar SET/− en laat het los. De gewenste ingestelde snelheid verschijnt op de instrumentengroep.
  4. Haal uw voet van het gaspedaal.

Bij het intrappen van de rem deactiveert het systeem de cruise control.

Een ingestelde snelheid hervatten

Als de cruise control op een gewenste snelheid staat en het rempedaal wordt ingetrapt, wordt de cruise control uitgeschakeld zonder dat de ingestelde snelheid uit het geheugen wordt gewist. Draai het kartelwiel bij een snelheid van ong. 30 km/u of meer kort omhoog naar RES/+ en laat het weer los. De auto keert terug naar de eerder opgeslagen snelheid.

Snelheid verhogen

Als het cruise control-systeem al geactiveerd is:

  • Draai het kartelwiel omhoog naar RES/+ en houd het vast totdat de auto naar de gewenste snelheid accelereert en laat het los.
  • Draai het kartelwiel kort omhoog naar RES/+ en laat het weer los om de snelheid in kleine stapjes te verhogen.

    Bij elke keer rijdt de auto ong. 1 km/u sneller.

Snelheid verlagen

Als het cruise control-systeem al geactiveerd is:

  • Draai het kartelwiel naar SET/− en houd het vast totdat de gewenste lagere snelheid is bereikt en laat het los.
  • Draai het kartelwiel kort naar SET/− om in kleine stapjes langzamer te rijden. Elke keer rijdt de auto hierbij ong. 1 km/u langzamer.

Snelheid verlagen

Als het cruise control-systeem al geactiveerd is:

  • Draai het kartelwiel naar SET/− en houd het vast totdat de gewenste lagere snelheid is bereikt en laat het los.
  • Draai het kartelwiel kort naar SET/− om in kleine stapjes langzamer te rijden. Elke keer rijdt de auto hierbij ong. 1 km/u langzamer.

Een ander voertuig inhalen

Verhoog de snelheid door het gaspedaal in te trappen. Als u de voet van het gaspedaal neemt, gaat de auto weer terug naar de eerder ingestelde snelheid van de cruise control. Wanneer u het kartelwiel tijdens het intrappen van het gaspedaal of kort na het negeren van de cruise control even naar SET/- beweegt, wordt de cruise control op de huidige rijsnelheid ingesteld.

Verhoog de snelheid door het gaspedaal in te trappen. Als u de voet van het gaspedaal neemt, gaat de auto weer terug naar de eerder ingestelde snelheid van de cruise control. Wanneer u het kartelwiel tijdens het intrappen van het gaspedaal of kort na het negeren van de cruise control even naar SET/- beweegt, wordt de cruise control op de huidige rijsnelheid ingesteld.

Cruise control op heuvelachtig terrein gebruiken

Hoe goed de cruise control op heuvelachtig terrein werkt, hangt af van de rijsnelheid, de belasting en de steilheid van de hellingen. Bij steile hellingen moet u wellicht gas bijgeven om de snelheid te kunnen aanhouden.

Bij het afdalen moet u wellicht afremmen of L inschakelen om de snelheid te kunnen aanhouden. Bij het intrappen van het rempedaal wordt de cruise control uitgeschakeld.

Cruise control deactiveren

Druk op de knop , controlelampje op de instrumentengroep licht wit op. De cruise control is gedeactiveerd.

De meest recent ingestelde snelheid wordt opgeslagen en kan later weer worden opgepakt.

Automatisch uitschakelen:

  • de rijsnelheid is lager dan ca.

    30 km/u,

  • als het rempedaal wordt bediend,
  • keuzehendel in stand N,
  • de Traction Control of elektronische stabiliteitsregeling (ESC) is actief.

Ingestelde snelheid uit geheugen wissen

Wis de ingestelde snelheid in de cruise control uit het gehuegen door op m te drukken of door het contact uit te schakelen.

Frontaanrijdingswaarschuwing

De frontaanrijdingswaarschuwing kan helpen schade bij frontale aanrijdingen te vermijden of te beperken.

Bij te snel naderen van een voorligger geeft de frontaanrijdingswaarschuwing een rode visuele waarschuwing en klinken er snel achter elkaar pieptonen.

De frontaanrijdingswaarschuwing geeft ook een gele visuele waarschuwing bij bumperkleven bij een voorligger.

Het frontaanrijdingswaarschuwingsymbool zit boven op het instrumentenbord, rechts van het stuurwiel.

De voorwaarts gerichte camerasensor bevindt zich vóór de achteruitkijkspiegel op de voorruit. De frontaanrijdingswaarschuwing detecteert auto's binnen een afstand van ong. 60 m en werkt bij snelheden boven 40 km/u.

Waarschuwing De frontaanrijdingswaarschuwing is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het te snel naderen van een voorligger of bij bumperkleven, waarschuwt het wellicht niet tijdig genoeg om een botsing te helpen vermijden. De frontaanrijdingswaarschuwing waarschuwt niet voor voetgangers, dieren, borden, vangrails, bruggen, bouwvaten of andere objecten. Wees gereed om actie te ondernemen en te remmen.

De frontaanrijdingswaarschuwing kan worden uitgeschakeld met de stuurbedieningsknop.

Detectie van een voorligger

Er volgen geen waarschuwingen, tenzij de frontaanrijdingswaarschuwing een voorligger detecteert.

Bij het detecteren van een voertuig licht het voorliggerlampje groen op.

In bochten, op snelwegafritten, in heuvelachtig terrein of bij slecht zicht worden voertuigen wellicht niet gedetecteerd.

De frontaanrijdingswaarschuwing detecteert geen andere voorligger totdat deze midden op de rijstrook bevindt.

Waarschuwing De frontaanrijdingswaarschuwing geeft geen waarschuwing, tenzij deze een auto detecteert. De frontaanrijdingswaarschuwing detecteert wellicht geen voorligger als de sensor door vuil, sneeuw of ijs geblokkeerd is of als de voorruit beschadigd is. Ook detecteert deze wellicht geen voorligger op slingerende of heuvelachtige wegen, bij weinig zicht of als de koplampen of de voorruit niet schoon of niet in goede staat zijn. Houd de voorruit, koplampen en sensoren schoon en in goede staat.

Aanrijdingswaarschuwing

Aanrijdingswaarschuwing

Bij het te snel anderen van een voorligger licht het rode display van de frontaanrijdingswaarschuwing op en klinken er voorin een aantal pieptonen.

In dat geval kan het remsysteem zich voorbereiden op sneller remmen door de bestuurder, waardoor de auto korte tijd iets kan vertragen. Blijf het rempedaal zo nodig intrappen. Bij de aanrijdingswaarschuwing kan de cruise control worden uitgeschakeld.

Bumperkleefwaarschuwing

Het voorliggerlampje wordt geel als u bumperkleeft.

De gevoeligheid van het systeem instellen

De gevoeligheid van het systeem kan op ver, gemiddeld, dichtbij of uit worden ingesteld.

De gevoeligheid van het systeem instellen

Druk op COLLISION ALERT F om de huidige instelling op het Driver Information Center (DIC) te bekijken. Druk opnieuw in om de gevoeligheid van het systeem te wijzigen.

De gekozen instelling blijft actief totdat deze wordt gewijzigd en werkt voor zowel de tijd van de aanrijdingswaarschuwing als de bumperkleefwaarschuwing.

De timing van beide waarschuwingen varieert met de rijsnelheid.

Hoe sneller de auto rijdt, hoe verder de waarschuwing wordt gegeven.

Houd bij het selecteren van de waarschuwingsgevoeligheid rekening met de verkeerssituatie en de weersomstandigheden.

Het bereik voor de selecteerbare waarschuwingsgevoeligheid is wellicht niet geschikt voor alle bestuurders en omstandigheden.

Onnodige waarschuwingen

De frontaanrijdingswaarschuwing kan soms onnodige waarschuwingen voor afslaande voertuigen, voertuigen op andere rijstroken, objecten die geen voertuigen zijn of schaduwen doen klinken. Deze waarschuwingen zijn normaal en de auto behoeft geen onderhoud.

Andere berichten

Eventueel kunnen er op het Driver Information Center (DIC) op de instrumentengroep berichten met informatie over de frontaanrijdingswaarschuwing verschijnen.

Het systeem reinigen

Als de frontaanrijdingswaarschuwing niet goed lijkt te werken, reinig dan de buitenkant van de voorruit vóór de camerasensor aan de achterkant van de achteruitkijkspiegel.

Indicatie afstand tot voorligger

De afstand tot uw voorligger verschijnt als volgtijd in seconden op het Driver Information Center (DIC).

De minimale volgtijd is 0,5 seconde verder. Als er geen voorligger wordt gedetecteerd of als de voorligger buiten bereik van de sensor is, worden er streepjes getoond.

Ultrasoonparkeerhulp

Ultrasoonparkeerhulp

De parkeerhulp meet de afstand tussen uw auto en eventuele obstakels, wat het parkeren vergemakkelijkt, en geeft geluidssignalen. De bestuurder is en blijft echter verantwoordelijk bij het parkeren.

Ultrasoonparkeerhulp

Bij snelheden van minder dan 8 km/u detecteert het systeem voorwerpen tot 1,2 meter vóór de auto, 2,5 meter achter de auto en ten minste 25 cm van de grond.

Werking van het systeem

Bij het inschakelen van R worden parkeerhulpsensoren automatisch ingeschakeld.

Na het uitschakelen van R wordt de parkeerhulp achter uitgeschakeld en blijft de parkeerhulp voor werken totdat de auto sneller dan 8 km/u rijdt. Om de parkeerhulp voor weer te laten werken zonder R in te schakelen drukt u op de parkeerhulptoets in de dakconsole.

Er klinken hoge pieptonen uit de luidsprekers voor wanneer er objecten bij de voorbumper worden gedetecteerd.

Er klinken lage pieptonen uit de luidsprekers achter wanneer er objecten bij de achterbumper worden gedetecteerd.

De pieptonen volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot het obstakel afneemt. Bij een afstand van minder dan 30 cm verandert het piepen gedurende 5 seconden in een ononderbroken toon.

Objectdetectie voor en achter

In het algemeen, als er bij het achteruitrijden tegelijkertijd objecten bij een voor- en achterbumper worden gedetecteerd, klinken de pieptonen alleen om aan te geven dat de objecten dichter bij de achterbumper zijn.

Echter, als een object tijdens het achteruitrijden binnen 0,3 meter van de voorbumper komt en er zich tegelijkertijd een ander object meer dan 0,3 meter van de achterbumper bevindt, geven de pieptonen alleen aan dat de objecten dichter bij de voorbumper zijn.

Activeren en deactiveren

Activeren en deactiveren

Druk op in de dakconsole om het systeem te activeren. Het led brandt.

Druk weer op om het systeem te deactiveren. De LED dooft.

Na het activeren van het systeem of bij een tijdelijk probleem waardoor het systeem niet werkt, verschijnt er korte tijd een bericht op het Driver Information Center (DIC).

Elke keer bij het starten van de auto wordt de parkeerhulp weer geactiveerd.

Storing Als het systeem niet goed werkt, verschijnt er een foutmelding op het DIC.

Door een van de onderstaande redenen werkt het systeem wellicht niet goed:

  • De bestuurder heeft het systeem gedeactiveerd.
  • De sensoren zijn niet schoon. Houd de autobumpers vrij van modder, vuil, sneeuw, ijs en slijk.
  • De parkeersensoren zijn bedekt met rijp of ijs.
  • Tijdens de laatste rijcyclus hing er een object uit de achterklep. Na het wegnemen van het object werkt het systeem weer normaal.
  • Op de voorkant van de auto bevindt zich een object of een afdekking.
  • De bumper is beschadigd. Laat het systeem in een werkplaats repareren.
  • Andere factoren, zoals trillingen van een pneumatische boorhamer, doen het systeem minder goed werken.

Raadpleeg een werkplaats als het systeem nog steeds niet goed werkt.

Driver Information Centre (DIC).

Belangrijke tips voor het gebruik van parkeerhulpsystemen

Waarschuwing Onder bepaalde omstandigheden kunnen reflecterende oppervlakken van uiteenlopende aard op voorwerpen of kleding evenals externe geluidsbronnen ertoe leiden dat het systeem obstakels niet waarneemt. In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen beschadigen. Indien dergelijke obstakels de waarnemingszone van de sensoren verlaten wanneer het voertuig dichterbij komt, zal er een continu waarschuwingssignaal klinken.

 

Voorzichtig De ultrasoonparkeerhulpsystemen werken bij een zware belading eventueel minder goed. Voor grotere voertuigen (bijv. terreinwagens, minivans, bestelwagens) gelden speciale voorwaarden. De objectherkenning in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet worden gegarandeerd. Objecten met een erg klein reflectievlak, bijv. smalle voorwerpen of zachte materialen, herkent het systeem mogelijkerwijs niet. De ultrasoonparkeerhulp voorkomt geen botsingen met objecten buiten het detectiebereik van de sensoren.

Belangrijke tips voor het gebruik van parkeerhulpsystemen

Bij snelheden van minder dan 8 km/u detecteert het systeem voorwerpen tot 1,2 meter vóór de auto, 2,5 meter achter de auto en ten minste 25 cm van de grond.

Werking van het systeem

Bij het inschakelen van R worden parkeerhulpsensoren automatisch ingeschakeld.

Na het uitschakelen van R wordt de parkeerhulp achter uitgeschakeld en blijft de parkeerhulp voor werken totdat de auto sneller dan 8 km/u rijdt. Om de parkeerhulp voor weer te laten werken zonder R in te schakelen drukt u op de parkeerhulptoets in de dakconsole.

Er klinken hoge pieptonen uit de luidsprekers voor wanneer er objecten bij de voorbumper worden gedetecteerd.

Er klinken lage pieptonen uit de luidsprekers achter wanneer er objecten bij de achterbumper worden gedetecteerd.

De pieptonen volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot het obstakel afneemt. Bij een afstand van minder dan 30 cm verandert het piepen gedurende 5 seconden in een ononderbroken toon.

Objectdetectie voor en achter

In het algemeen, als er bij het achteruitrijden tegelijkertijd objecten bij een voor- en achterbumper worden gedetecteerd, klinken de pieptonen alleen om aan te geven dat de objecten dichter bij de achterbumper zijn.

Echter, als een object tijdens het achteruitrijden binnen 0,3 meter van de voorbumper komt en er zich tegelijkertijd een ander object meer dan 0,3 meter van de achterbumper bevindt, geven de pieptonen alleen aan dat de objecten dichter bij de voorbumper zijn.

Activeren en deactiveren

Activeren en deactiveren

Druk op in de dakconsole om het systeem te activeren. Het led brandt.

Druk weer op om het systeem te deactiveren. De LED dooft.

Na het activeren van het systeem of bij een tijdelijk probleem waardoor het systeem niet werkt, verschijnt er korte tijd een bericht op het Driver Information Center (DIC).

Elke keer bij het starten van de auto wordt de parkeerhulp weer geactiveerd.

Storing

Als het systeem niet goed werkt, verschijnt er een foutmelding op het DIC.

Door een van de onderstaande redenen werkt het systeem wellicht niet goed:

  • De bestuurder heeft het systeem gedeactiveerd.
  • De sensoren zijn niet schoon. Houd de autobumpers vrij van modder, vuil, sneeuw, ijs en slijk.
  • De parkeersensoren zijn bedekt met rijp of ijs.
  • Tijdens de laatste rijcyclus hing er een object uit de achterklep. Na het wegnemen van het object werkt het systeem weer normaal.
  • Op de voorkant van de auto bevindt zich een object of een afdekking.
  • De bumper is beschadigd. Laat het systeem in een werkplaats repareren.
  • Andere factoren, zoals trillingen van een pneumatische boorhamer, doen het systeem minder goed werken.

Raadpleeg een werkplaats als het systeem nog steeds niet goed werkt.

Driver Information Centre (DIC).

Belangrijke tips voor het gebruik van parkeerhulpsystemen

Waarschuwing Onder bepaalde omstandigheden kunnen reflecterende oppervlakken van uiteenlopende aard op voorwerpen of kleding evenals externe geluidsbronnen ertoe leiden dat het systeem obstakels niet waarneemt. In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen beschadigen. Indien dergelijke obstakels de waarnemingszone van de sensoren verlaten wanneer het voertuig dichterbij komt, zal er een continu waarschuwingssignaal klinken.

 

Voorzichtig De ultrasoonparkeerhulpsystemen werken bij een zware belading eventueel minder goed. Voor grotere voertuigen (bijv. terreinwagens, minivans, bestelwagens) gelden speciale voorwaarden. De objectherkenning in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet worden gegarandeerd. Objecten met een erg klein reflectievlak, bijv. smalle voorwerpen of zachte materialen, herkent het systeem mogelijkerwijs niet. De ultrasoonparkeerhulp voorkomt geen botsingen met objecten buiten het detectiebereik van de sensoren.

Achteruitkijkcamera

Waarschuwing De achteruitkijkcamera toont geen voetgangers, fietsers, kruisend verkeer, dieren of andere objecten buiten het zicht van de camera, onder de bumper of onder de auto. Gebruik niet alleen het scherm van de achteruitkijkcamera om achteruit te rijden. Bij onvoorzichtig achteruit rijden kunt u letsel, dodelijke ongevallen of schade aan de auto veroorzaken. Controleer vóór het achteruitrijden altijd fysiek aan de voor- en achterkant van de auto.

Het achteruitkijkcamerasysteem kan de bestuurder bij het achteruitrijden helpen door een beeld van de zone achter de auto te tonen.

Werking van het systeem

Bij het inschakelen van R wordt het beeld van de zone achter de auto weergegeven en verschijnt Controleer omgeving voor veiligheid.

Het vorige scherm verschijnt gedurende ong. 10 seconden na het uitschakelen van R.

Ga als volgt te werk om het vorige scherm sneller te bekijken:

  • Druk op een toets op het Infotainmentsysteem.
  • Schakel P in.
  • Ga naar een snelheid van 8 km/u.

Symbolen en richtlijnen

De auto kan bij gebruik van de achteruitkijkcamera een functie hebben met symbolen voor de bestuurder op het Infotainmentscherm. Deactiveer de parkeerhulp niet om de waarschuwingssymbolen te gebruiken. Er kan een foutmelding verschijnen als de parkeerhulp gedeactiveerd is en de symbolen ingeschakeld zijn.

Bij het detecteren van een object door de parkeerhulp verschijnen de symbolen en kunnen deze uiteindelijk een op het Infotainmentscherm getoond object bedekken.

Het achteruitkijkcamerasysteem is wellicht ook uitgevoerd met een deklaag met richtlijnen waarmee de bestuurder de auto bij het achteruit inparkeren beter kan richten.

Schakel de symbolen of richtlijnen als volgt in of uit:

  1. Schakel P in.
  2. Druk op de toets CONFIG op het instrumentenpaneel.
  3. Selecteer Displayinstellingen en vervolgens Optie achterruitrijcamerasysteem.
  4. Richtlijnen. De functie is aan wanneer er een vinkje naast staat.

Storing Als het systeem niet goed werkt, verschijnt er een foutmelding op het DIC.

Door een van de onderstaande redenen werkt het systeem wellicht niet goed:

  • De bestuurder heeft het systeem gedeactiveerd.
  • De sensoren zijn niet schoon. Houd de autobumpers vrij van modder, vuil, sneeuw, ijs en slijk.
  • De parkeersensoren zijn bedekt met rijp of ijs.
  • Tijdens de laatste rijcyclus hing er een object uit de achterklep. Na het wegnemen van het object werkt het systeem weer normaal.
  • Op de voorkant van de auto bevindt zich een object of een afdekking.
  • De bumper is beschadigd. Laat het systeem in een werkplaats repareren.
  • Andere factoren, zoals trillingen van een pneumatische boorhamer, doen het systeem minder goed werken.

Raadpleeg een werkplaats als het systeem nog steeds niet goed werkt.

Driver Information Centre (DIC).

Belangrijke tips voor het gebruik van parkeerhulpsystemen

Waarschuwing Onder bepaalde omstandigheden kunnen reflecterende oppervlakken van uiteenlopende aard op voorwerpen of kleding evenals externe geluidsbronnen ertoe leiden dat het systeem obstakels niet waarneemt. In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen beschadigen. Indien dergelijke obstakels de waarnemingszone van de sensoren verlaten wanneer het voertuig dichterbij komt, zal er een continu waarschuwingssignaal klinken.

 

Voorzichtig De ultrasoonparkeerhulpsystemen werken bij een zware belading eventueel minder goed. Voor grotere voertuigen (bijv. terreinwagens, minivans, bestelwagens) gelden speciale voorwaarden. De objectherkenning in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet worden gegarandeerd. Objecten met een erg klein reflectievlak, bijv. smalle voorwerpen of zachte materialen, herkent het systeem mogelijkerwijs niet. De ultrasoonparkeerhulp voorkomt geen botsingen met objecten buiten het detectiebereik van de sensoren.

Achteruitkijkcamera

Waarschuwing De achteruitkijkcamera toont geen voetgangers, fietsers, kruisend verkeer, dieren of andere objecten buiten het zicht van de camera, onder de bumper of onder de auto. Gebruik niet alleen het scherm van de achteruitkijkcamera om achteruit te rijden. Bij onvoorzichtig achteruit rijden kunt u letsel, dodelijke ongevallen of schade aan de auto veroorzaken. Controleer vóór het achteruitrijden altijd fysiek aan de voor- en achterkant van de auto.

Het achteruitkijkcamerasysteem kan de bestuurder bij het achteruitrijden helpen door een beeld van de zone achter de auto te tonen.

Werking van het systeem

Bij het inschakelen van R wordt het beeld van de zone achter de auto weergegeven en verschijnt Controleer omgeving voor veiligheid.

Het vorige scherm verschijnt gedurende ong. 10 seconden na het uitschakelen van R.

Ga als volgt te werk om het vorige scherm sneller te bekijken:

  • Druk op een toets op het Infotainmentsysteem.
  • Schakel P in.
  • Ga naar een snelheid van 8 km/u.

Symbolen en richtlijnen

De auto kan bij gebruik van de achteruitkijkcamera een functie hebben met symbolen voor de bestuurder op het Infotainmentscherm. Deactiveer de parkeerhulp niet om de waarschuwingssymbolen te gebruiken. Er kan een foutmelding verschijnen als de parkeerhulp gedeactiveerd is en de symbolen ingeschakeld zijn.

Bij het detecteren van een object door de parkeerhulp verschijnen de symbolen en kunnen deze uiteindelijk een op het Infotainmentscherm getoond object bedekken.

Het achteruitkijkcamerasysteem is wellicht ook uitgevoerd met een deklaag met richtlijnen waarmee de bestuurder de auto bij het achteruit inparkeren beter kan richten.

Schakel de symbolen of richtlijnen als volgt in of uit:

  1. Schakel P in.
  2. Druk op de toets CONFIG op het instrumentenpaneel.
  3. Selecteer Displayinstellingen en vervolgens Optie achterruitrijcamerasysteem.
  4. Selecteer Symbolen of Richtlijnen. De functie is aan wanneer er een vinkje naast staat.

Plaats van de achteruitkijkcamera

Plaats van de achteruitkijkcamera

De achteruitkijkcamera bevindt zich boven de kentekenplaat.

De door de camera weergegeven zone is beperkt.

De camera toont geen objecten die zich dichtbij een van de hoeken of onder de bumper bevinden en het beeld kan afhankelijk van de richting van de auto of de staat van het wegdek variëren.

Weergegeven beelden kunnen verder of dichterbij zijn dan dat ze lijken te zijn.

Minder goed werken

Het achteruitkijkcamerasysteem kan minder goed werken of wellicht een minder goed beeld geven als:

  • Het donker is.
  • De zon of de straal van koplampen rechtstreeks op de lens van de camera valt.
  • Er is ijs, sneeuw, modder of iets anders aangekoekt op de lens van de camera. Reinig de lens, spoel deze met water en veeg deze met een zachte doek af.

Raadpleeg een werkplaats als er een ander probleem is of als het probleem aanhoudt.

Verkeersbordherkenning

Het verkeersbordherkenningssysteem herkent bepaalde borden met de frontcamera en toont deze op het Driver Information Center (DIC).

Maximumsnelheidsborden verschijnen op het DIC totdat het volgende maximumsnelheidsbord wordt gedetecteerd of totdat de systeemtijd hiervoor verstreken is.

Er verschijnt een uitroepteken als het systeem een bord detecteert dat het niet herkent.

’s Nachts is het systeem actief tot een snelheid van 160 km/u.

Lane Departure Warning

De Lane Departure Warning helpt bij het voorkomen van botsingen als gevolg van onbedoeld verlaten van de rijstrook. Het systeem kan een waarschuwing afgeven als de auto zonder gebruik van de richtingaanwijzer een gedetecteerde strookmarkering overschrijdt.

De Lane Departure Warning gebruikt een camerasensor voor het detecteren van de rijstrookmarkeringen bij snelheden van 56 km/u of hoger.

Waarschuwing Het Lane Departure Warning-systeem bestuurt de auto niet. Het Lane Departure Warning-systeem kan niet:

  • Voor voldoende tijd ter voorkoming van een botsing zorgen.
  •  Rijbaanmarkeringenbij slecht weer of slecht zicht zien, als de sensor geblokkeerd is of op kronkelende of heuvelachtige wegen.

Als het Lane Departure Warningsysteem slechts rijstrookmarkeringen aan één kant van de weg detecteert, waarschuwt het alleen bij het overschrijden ervan aan de betreffende kant. Houd uw aandacht altijd op de weg en blijf goed op uw rijstrook. Houd de voorruit, koplampen en camerasensoren altijd schoon en gebruik het Lane Departure Warning- systeem niet in slecht weer.

De camerasensor bevindt zich vóór de achteruitkijkspiegel op de voorruit.

Lane Departure Warning

U schakelt het Lane Departure Warning- systeem met de toets LANE DEPART in en uit. Wanneer het Lane Departure Warning-systeem ingeschakeld is, brandt de controlelamp op de toets.

wordt groen als het Lane Departure Warning bedrijfsgereed is. Als de auto zonder gebruik van de betreffende richtingaanwijzer een gedetecteerde rijstrookmarkering overschrijdt, wordt de controlelamp ) geel en gaat deze knipperen. Ook klinken er drie pieptonen rechts of links, afhankelijk van de kant waar de rijstrookmarkering is overschreden.

Het systeem werkt alleen bij snelheden hoger dan 56 km/u en wanneer wegbelijning aanwezig is.

Storing Het systeem detecteert wellicht geen rijstroken bij:

  • Voorliggers vlakbij.
  • Plotseling veranderen van de hoeveelheid licht, bijvoorbeeld in tunnels.
  • Overhellende wegen.

Als het Lane Departure Warning-systeem niet goed werkt bij duidelijk zichtbare rijstrookmarkeringen, kan reinigen van de voorruit helpen.

Het Lane Departure Warning-systeem kan ook gaan werken bij onregelmatigheden in het asfalt, schaduwen, scheuren in het wegdek, tijdelijke of bouwrijstrookmarkeringen of andere onvolkomenheden in de weg.

Schakel het Lane Departure Warning- systeem uit als dit lang aanhoudt.

Waarschuwing Als de camerasensor door vuil, sneeuw of ijs geblokkeerd is, of als de koplampen niet schoon of goed gericht zijn, of als de voorruit vuil of beschadigd is, detecteert het systeem wellicht de rijstroken niet. In deze situaties voorkomt het Lane Departure Warning-systeem wellicht geen botsing. Houd de koplampen schoon en goed gericht en de voorruit schoon.

Berichten Lane Departure Warning-systeem

Eventueel kunnen er op het Driver Information Center (DIC) berichten met informatie over het Lane Departure Warning-systeem verschijnen.

    Rijregelsystemen

    Traction Control De Traction Control (TC) is een onderdeel van de elektronische stabiliteitsregeling. TC verhoogt zo nodig de stabiliteit, ongeacht het type wegdek of de grip van de banden, door ...

    Opladen

    Deze paragraaf licht het opladen van de hoogspanningsaccu van de auto toe. Laat de auto niet langdurig op plekken met externe temperaturen staan zonder te rijden of zonder deze op het stopcontact aa ...

    Zie ook:

    Infiniti Q30 (H15) Instructieboekje (2016-2019). Beperkingen van het ICC-systeem
    WAARSCHUWING Dit systeem dient alleen ter ondersteuning van de bestuurder en is geen voorziening die een botsing kan voorzien of voorkomen. De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk ...

    Hyundai i30 Instructieboekje (2016-2024). Uitschakelen
    1. Trap het rempedaal in. 2. Druk op de [AUTO HOLD]- schakelaar. Het controlelampje AUTO HOLD zal uitgaan. WAARSCHUWINGDruk ALTIJD met uw voet het rempedaal in om de Auto Hold-functi ...

    Instructieboekje